- courir
- courir [koerier]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 hard lopen ⇒ hollen, rennen2 zich haasten3 in omloop zijn ⇒ zich verspreiden, in zwang zijn4 lopen ⇒ voortgang hebben 〈van de tijd〉5 lopen ⇒ zich uitstrekken, gelegen zijn6 deelnemen (aan een wedren)♦voorbeelden:1 arriver en courant • aan komen rennenil court encore • hij is nog voortvluchtig 〈van misdadiger〉〈informeel〉 courir après qn. • iemand achternalopen2 artiste qui fait courir les gens • kunstenaar die de mensen doet toestromenles gens courent à ce spectacle • de mensen verdringen zich om deze voorstelling te ziencourir après le bonheur • geluk najagen, nastrevencourir après une femme • achter een vrouw aan zittencourir au devant de qn. • iemand tegemoet snellencourir d' aventure en aventure • zich van het ene avontuur in het andere stortencourir sur ses cinquante ans • tegen de vijftig lopen3 〈onpersoonlijk〉 il court un bruit • er gaat een geruchtbrochures qui courent de main en main • brochures die van hand tot hand gaanles ragots qui courent sur son compte • de kletspraatjes die over hem, haar de ronde doen4 laisser courir son imagination • zijn fantasie de vrije loop laten〈informeel〉 laisser courir • de dingen op hun beloop laten5 sentier qui court le long du ruisseau • pad dat langs de beek looptmains qui courent sur les touches • handen die over de toetsen glijden¶ eau qui court • stromend waterlaisser courir qn. • iemand zijn gang laten gaan〈informeel〉 tu peux toujours courir! • morgen brengen!, je kunt me wat!II 〈overgankelijk werkwoord〉1 zich blootstellen aan ⇒ lopen2 najagen ⇒ nastreven, trachten te krijgen3 doorlopen ⇒ doorkruisen, doorreizen4 aflopen ⇒ druk bezoeken5 jacht maken op ⇒ op de jacht vervolgen6 meedoen in de wedstrijd om ⇒ verrijden7 〈informeel〉vervelen♦voorbeelden:3 courir les mers • alle zeeën bevaren4 courir les théâtres • een fervent toneelliefhebber zijn6 courir le cent mètres • de honderd meter lopenv1) hardlopen, rennen, hollen2) zich haasten3) zich verspreiden, in zwang zijn4) lopen [tijd]5) gelegen zijn6) deelnemen (aan een wedren, wedstrijd)7) zich blootstellen (aan)8) jacht maken (op)9) najagen10) doorkruisen, doorreizen11) druk bezoeken12) meedoen in de wedstrijd (om)13) de keel uithangen, vervelen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.